E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP3420
LJN BP3420, Rechtbank Breda, 09/4519

Inhoudsindicatie:

Vennootschapsbelasting 2004. Belanghebbende oefent haar activiteiten uit in een kunstcentrum. Haar activiteiten bestaan uit de organisatie van publieksgerichte activiteiten, de verhuur van theater- en filmzalen en het beheer van het pand. De horeca-activiteiten zijn ondergebracht in een afzonderlijke vennootschap, waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is. De middelen ter uitvoering van de culturele activiteiten worden onder meer verkregen middels subsidies van de gemeente, donaties en recettes. Vaststaat dat belanghebbende met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economische verkeer.

Naar het oordeel van de rechtbank is bij belanghebbende, rekening houdend met de ontvangen subsidies, sprake van een winststreven, zodat haar activiteiten als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid aanhef en onderdeel d, van de Wet Vpb moeten worden aangemerkt. Belanghebbende kan geen geslaagd beroep doen op het subsidiebesluit, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze haar behaalde overschotten op grond van de subsidievoorwaarden dient aan te wenden overeenkomstig de subsidievoorwaarden, dan wel terug dient te betalen aan de subsidieverstrekker. Tevens voldoet belanghebbende niet aan het hoofdzakelijkheidscriterium.

Derhalve moet worden geoordeeld dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Wel is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende met haar activiteiten een algemeen maatschappelijk belang nastreeft. Partijen zijn het dan erover eens dat in het onderhavige jaar een bedrag van € 58.930 aan fictieve loonkosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de Wet Vpb (tekst 2004) in aanmerking moet worden genomen en een herbestedingsreserve als bedoeld in artikel 15ba, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Vpb (tekst 2004) voor een bedrag van

€ 39.589 kan worden gevormd.

Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende echter geen vrijgesteld lichaam als bedoeld in artikel 6 van de Wet Vpb . Het belastbaar bedrag in het onderhavige jaar, zonder rekening te houden met het bedrag welke aan de herbestedingsreserve toegevoegd mag worden, valt namelijk buiten de grenzen van artikel 1 van het Vrijstellingsbesluit Vpb.

Voorts kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen herbestedingsreserve vormen als bedoeld in artikel 15ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb (tekst 2004), nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat per project naar verwachting verlies zal worden geleden.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie