Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

bouwzaak/beoordeling deskundigenrapport. Vermeerdering eis?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.064.194/01

arrest van 3 februari 2015

in de zaak van

[de man],

wonende te [woonplaats],

appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,

advocaat: mr. J.C.M. Nuijten,

tegen:

1 de vennootschap onder firma [V.O.F.] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerden in principaal appel, appellanten in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,

advocaat: mr. P.P.J. van der Rijt,

als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 28 februari 2012, 28 mei 2013 en 22 oktober 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda tussen appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel appel -[appellant]- als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerden in het principaal appel en appellanten in het (voorwaardelijk) incidenteel appel -[geïntimeerden c.s.]- als gedaagden in conventie en eisers in reconventie gewezen vonnis van 13 januari 2010. Het hof zal in het hierna volgende de nummering zoals gebruikt in voornoemde tussenarresten voortzetten.

14 Het tussenarrest van 22 oktober 2013

Bij genoemd tussenarrest van 22 oktober 2013 heeft het hof een deskundige benoemd ter beantwoording van een aantal in dat arrest gestelde vragen en elke andere beslissing aangehouden.

15 Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

het deskundigenbericht van 13 mei 2014;

de memorie na deskundigenbericht van [appellant], waarbij een als 26 genummerde productie is overgelegd;

de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerden c.s.]

Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen.

16 De verdere beoordeling

16.1.1

De door het hof in het tussenarrest van 22 oktober 2013 aan de deskundige gestelde vragen zijn door de deskundige beantwoord.

Bij die beantwoording heeft de deskundige allereerst toetsingscriteria vermeld. Volgens hem kan door het ontbreken van bestek niet op NEN-normen of op de Nederlandse Praktijk Richtlijn met betrekking tot ontwerpregels van metselconstructies worden teruggegrepen. Hij heeft het metselwerk beoordeeld op goed en deugdelijk werk, waarbij hij als uitgangspunt heeft gebruikt de, zo schrijft hij “praktische toetsingscriteriums” die zijn geformuleerd in de uitvoeringsrichtlijn metselwerkconstructies uitgegeven door BKB.

16.1.2

Op vraag 1, luidende “Zijn de door [geïntimeerden c.s.] in de woning van [appellant] (adres: [pand] [plaats]) gebouwde muren (noot hof: het betreft hier alle binnen- en buitenmuren inclusief het metselwerk bovenin de woning, maar de muren in de hal enkel vanaf de vloer tot een hoogte van 1,5-2 meter) (gedeeltelijk) krom, gebogen en/of niet loodrecht?”, heeft de deskundige als volgt geantwoord:

“Gelet op de toegestane afwijking van 8 mm onder een rij van 2 m is op één plaats in de gang (…) een grotere afwijking geconstateerd, te weten 10 mm. Op deze plaats was eerst een garderobe getekend, welke is komen te vervallen. De overige gemeten punten bleven binnen de tolerantie. Op veel plaatsen is ook beoordeeld of de muren loodrecht staan. Er werden geen grotere afwijkingen als 3 à 4 mm gemeten, derhalve acceptabel.”

16.1.3

Op vraag 2, luidende “Mocht uw antwoord op vraag 1 (gedeeltelijk) positief zijn, hoe groot is dan de kans dat het (gedeeltelijk) krom, gebogen en niet loodrecht zijn van de muren een gevolg is van het metselen en niet van een andere oorzaak, bijvoorbeeld de door [geïntimeerden c.s.] genoemde oorzaken (zie sub 1, 2, 3 en 5 in 8.13.2 van het tussenarrest van 28 mei 2013)?”, heeft de deskundige als volgt geantwoord:

“Er is door mij geen verband tussen de kwaliteit van het metselwerk geconstateerd met ontwerpfouten, slechte fundering, stelwerk en dempingsmateriaal (purschuim?) tussen metselwerk en verdiepingsvloer.

Verkeerd stelwerk betekent dat de muur niet te lood zou staan. Dat is niet vastgesteld. Wel is er sprake van een afwijking van de bouwtekening op de plaats waar de grote afwijking is geconstateerd. De garderobe is vervallen. Voor mij is niet vast te stellen of deze afwijking voor of na het stelwerk is ontstaan.”

16.1.4

Op vraag 3, luidende “Mocht uw antwoord op vraag 1 (gedeeltelijk) positief zijn en uit uw antwoord op vraag 2 blijken dat een (geringe of grote) kans bestaat dat het (gedeeltelijk) krom, gebogen en niet loodrecht zijn van de muren een gevolg is van het metselen, zijn deze gebreken dan een gevolg van het ondeskundig uitvoeren van de metselwerkzaamheden door [geïntimeerden c.s.], in die zin dat [geïntimeerden c.s.] niet heeft gemetseld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend metselaar kan worden verwacht?," heeft de deskundige als volgt geantwoord:

“Ter plaatse is echt een holte in het metselwerk te zien. Als er aan de draad wordt gemetseld zal er eerder een bolling (door de draad heen) dan een holte (ruimte tussen de draad en de buitenzijde van de steen) ontstaan. Een metselaar zal geen holling metselen.”

16.1.5

Op vraag 4, luidende “Mocht uw antwoord op vraag 1 (gedeeltelijk) positief zijn, uit uw antwoord op vraag 2 blijken dat een (geringe of grote) kans bestaat dat het (gedeeltelijk) krom, gebogen en niet loodrecht zijn van de muren een gevolg is van het metselen, en uw antwoord op vraag 3 positief zijn, (a) hoe kan het (gedeeltelijk) krom,

gebogen en niet loodrecht zijn van de muren worden hersteld en (b) hoeveel bedroegen de kosten hiervan naar het prijspeil van medio 2006? (nota bene: vraag 4b niet beantwoorden wanneer u meent dat u over onvoldoende deskundigheid beschikt om deze vraag te beantwoorden)” heeft de deskundige als volgt geantwoord:

“Het opnieuw opmetselen van de muur tussen gang en badkamer, vanaf de deur naar de woonkamer tot de deur naar de slaapkamer. Kostenraming volgens bijlage.”

In de bij het rapport gevoegde bijlage is een en ander als volgt begroot:

(…) “Basis van uitvoering door aannemer

Materiaal € 1.332,-

Arbeid 36,05 à € 35,- € 1.261,-

------------

€ 2.594,-

Algemene kosten Winst en Risico 10% € 259,40

-------------

€ 2.852,30

BTW 19% € 541,94

-------------

Afgerond € 3.395,-

b) Basis eigen beheer met ZZP’ers:

Materiaal € 1.332,-

Arbeid 36,05 à € 17,50 € 630,88

------------

€ 1.962,88

BTW 19% € 372,95

-----------

Afgerond € 2.336,-.”

16.1.6

Op vraag 5, luidende “Heeft u voor het overige nog iets op te merken dat met oog op de beantwoording van voormelde vragen van belang zou kunnen zijn?”, heeft de deskundige als volgt geantwoord:

“Voor de beoordeling van het metselwerk was het wellicht zinvol om vooraf met de steen en de gekozen voeg een proefvlak te metselen zodat de opdrachtgever zou kunnen zien wat haalbaar zou zijn. Dit zou dan tevens referentie kunnen zijn voor het later te produceren werk. Beoordeling van het geleverde werk ten tijde van het opmetselen zou ook leiden tot duidelijkheid over het te realiseren acceptabele resultaat (zoals het hof “het te realiseren van een acceptabel resultaat” leest).

Over het algemeen kan worden gesteld dat de kwaliteit van het metselwerk acceptabel is. Het voegwerk in de voorgevel is matig tot slecht. Niet duidelijk is wie de voegspecie heeft geleverd.

De dagkanten bij de kozijnen in de buitengevel zijn uit de hand (zonder stelprofiel) gemetseld. Hoewel dit binnen de afwijkingsnorm blijft, had dit strakker gekund.

Bij de opname zijn meer foto’s gemaakt van gebreken in het metselwerk, of aan bouwkundige onderdelen van de woning, zoals scheurvorming, slecht voegwerk, slecht stucwerk en opnieuw gescheurde reparaties. (…). De scheurvorming in de rechter zijgevel vraagt aandacht, maar valt mijns inziens niet binnen de aan mij geformuleerde vraagstelling (…)”.

16.2

Beide partijen hebben een memorie na deskundigenbericht genomen. [geïntimeerden c.s.] heeft in de door haar genomen memorie wederom gewezen op het feit dat volgens haar de advocaat van [appellant] pal voor het in deze zaak gehouden pleidooi een valselijk opgemaakt document bestaande uit een vermeende getuigenverklaring van wijlen de heer [getuige 1] in het geding heeft gebracht en haar teleurstelling uitgesproken dat hieraan geen consequenties zijn verbonden. Het hof heeft reeds in r.o. 4.15.3 van het tussenarrest van 28 februari 2012 geoordeeld dat de betreffende overgelegde getuigenverklaring van [getuige 1] buiten beschouwing wordt gelaten. Het hof heeft in r.o. 8.4 van het tussenarrest van 28 mei 2013 geoordeeld dat het door [geïntimeerden c.s.] aangevoerde omtrent die verklaring onvoldoende grondslag vormt voor de door [geïntimeerden c.s.] gewenste processuele gevolgen. Het hof ziet thans geen gronden om anders te oordelen. Het hof voegt daaraan nog toe dat uit de inhoud van het bij inleidende dagvaarding als productie 1 overgelegde rapport van [expert] en uit het rapport van de door het hof benoemde deskundige in elk geval kan worden afgeleid dat verschil van mening kon bestaan over de kwaliteit van het metselwerk (zie ook r.o. 4.19.5.3 van het tussenarrest van 28 februari 2012). Mede gelet daarop kan niet tot de conclusie worden gekomen dat [appellant] het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [geïntimeerden c.s.] achterwege had behoren te laten (vergelijk HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).

16.3.1

[appellant] heeft geen bedenkingen geuit bij het antwoord van de deskundige op vraag 1 (zie nr. 4 van de memorie na deskundigenbericht). Voor zover hij opmerkingen heeft gemaakt over de toetsingscriteria die de deskundige heeft gehanteerd, begrijpt het hof dat die opmerkingen niet van invloed zijn op de visie van [appellant] op door de deskundige gegeven antwoorden op de vragen 1 tot en met 4.

Het hof begrijpt uit de nrs. 28, 43 en 45 van de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerden c.s.] dat zij het eens is met de feitelijke constatering van de deskundige. Daar waar [geïntimeerden c.s.] heeft gesteld dat deze door de deskundige geconstateerde afwijking is te vinden buiten de grenzen van het te onderzoeken metselwerk (zie nr. 38 antwoordmemorie na deskundigenbericht), komt dit hierna in r.o. 16.5 aan de orde. Het hof acht het door de deskundige op vraag 1 gegeven antwoord aldus overtuigend en zal dit antwoord als verder niet bestreden, volgen.

16.3.2

Geen der partijen heeft bedenkingen geuit bij het antwoord van de deskundige op vraag 2 (zie nr. 5 van de memorie na deskundigenbericht van [appellant]. [geïntimeerden c.s.] heeft zich niet expliciet over het antwoord van de deskundige op vraag 2 uitgelaten). Het hof acht het door de deskundige op vraag 2 gegeven antwoord overtuigend en zal dit antwoord als verder niet bestreden, volgen.

16.3.3

Wat het antwoord van de deskundige op vraag 3 betreft stelt [appellant] dat de deskundige ten onrechte achterwege heeft gelaten om, zo begrijpt het hof, vast te stellen dat [geïntimeerden c.s.] de holling heeft gemetseld. [geïntimeerden c.s.] heeft wat dit antwoord betreft aangevoerd dat zij dit metselwerk niet heeft verricht.

Met deze derde vraag werd de deskundige niet gevraagd om vast te stellen wie het betreffende metselwerk heeft verricht. Hij diende antwoord te geven op de vraag of de betreffende gebreken een gevolg zijn van ondeskundig uitgevoerd metselwerk. Voor zover hij daarop antwoord heeft gegeven, heeft geen van de partijen daarbij bedenkingen geuit. Het hof acht het door de deskundige op vraag 3 gegeven antwoord overtuigend en zal dit antwoord als verder niet bestreden, volgen. Het hof zal zich hierna in r.o. 16.5 verder uitlaten over de vraag of [geïntimeerden c.s.] dit metselwerk heeft verricht.

16.3.4

Wat het antwoord van de deskundige op vraag 4 betreft heeft [geïntimeerden c.s.] gesteld dat er prima gebruik kan worden gemaakt van zzp-ers en dat de kostenraming van € 2.336,- alleszins redelijk is.

[appellant] heeft enkel opgemerkt dat de deskundige de kosten heeft begroot op de helft van de kosten zoals begroot door zijn deskundige [deskundige aan de zijde van appellant] (nr 7 van zijn memorie na deskundigenbericht). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, betekent dit prijsverschil voor de uitvoering van werkzaamheden als de onderhavige niet dat de kostenraming van de deskundige daarmee onjuist is. Voor zover [appellant] dan ook bezwaar heeft tegen de kostenraming door de deskundige, passeert het hof die bezwaren als onvoldoende onderbouwd.

16.3.4a. [appellant] merkt op dat in de rapportage niet is meegenomen dat de herstelkosten van de 7 cm uit het lood staande muur in de woonkamer € 12.840,78 bedragen. De deskundige heeft evenwel op pag. 8 van zijn rapport opgemerkt dat hij die scheefstand tijdens de opname niet heeft kunnen vaststellen. Nu [appellant] zijn stelling inzake deze beweerde scheefstand onvoldoende heeft onderbouwd, volgt het hof het oordeel van de deskundige, en gaat het hof ervan uit dat van een dergelijke scheefstand geen sprake is. Derhalve hoefde de deskundige ook geen herstelkosten te begroten.

Partijen hebben verder geen bedenkingen geuit bij de wijze waarop de deskundige de hoogte van de herstelkosten heeft vastgesteld. Het hof acht het door de deskundige op vraag 4 gegeven antwoord overtuigend en zal dit antwoord als verder niet bestreden, volgen.

16.3.5

[geïntimeerden c.s.] heeft wat het antwoord van de deskundige op vraag 5 betreft in nr. 54 van haar antwoordmemorie na deskundigenbericht opgemerkt dat de deskundige van oordeel is dat de kwaliteit van het metselwerk acceptabel is. Zij heeft verder niets opgemerkt over het antwoord van de deskundige op vraag 5.

Het hof begrijpt dat [appellant] van mening is dat het feit dat de deskundige is uitgegaan van niet reële toetsingscriteria bij zijn antwoord op vraag 5 ertoe heeft geleid dat een veel te grote tolerantie is toegestaan. [appellant] stelt verder dat de deskundige bij het aanschouwen van het metselwerk regelmatig zou hebben aangegeven zich niet te kunnen vinden in de wijze waarop kozijnen waren aangemetseld (nr. 3) en dat met betrekking tot het metsel- en voegwerk heel wat (negatief) valt op te merken (nr. 8). Het hof gaat aan de bedenkingen wat de toetsingscriteria betreft voorbij, alleen al omdat [appellant] niet, in elk geval niet voldoende onderbouwd heeft gesteld welke toetsingscriteria dan wel hadden moeten worden gehanteerd.

Waar de deskundige verder heeft geantwoord: “(…) Het voegwerk in de voorgevel is matig tot slecht. (…) De dagkanten bij de kozijnen in de buitengevel zijn uit de hand (zonder stelprofiel) gemetseld. Hoewel dit binnen de afwijkingsnorm blijft, had dit strakker gekund. Bij de opname zijn meer foto’s gemaakt van gebreken in het metselwerk, of aan bouwkundige onderdelen van de woning, zoals scheurvorming, slecht voegwerk, slecht stucwerk en opnieuw gescheurde reparaties (…)”, houdt het hof het er, zonder nadere door [appellant] te geven toelichting, die ontbreekt, voor dat [appellant] wat dit betreft geen andere mening heeft dan de deskundige.

Het hof acht het door de deskundige op vraag 5 gegeven antwoord overtuigend en zal dit antwoord als verder niet bestreden, volgen.

16.4.1

In nr. 8 van zijn memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] in het kader van het antwoord van de deskundige op vraag 5 gesteld dat hij “(…) persisteert dat hem in ieder geval een vergoeding dient te worden toegewezen met betrekking tot het slecht uitgevoerde metselwerk, (…) Naar redelijkheid en billijkheid dient terzake een schadevergoeding te worden toegekend van € 30.000,-;” [appellant] heeft verder in nr. 8 van zijn memorie na deskundigenbericht verwezen naar een als bijlage bij het rapport van de deskundige gevoegde brief van zijn raadsman van 24 april 2014. Deze brief houdt in, voor zover van belang, dat geconstateerd dient te worden dat het metselwerk beneden peil is en dat daar een “prijskaartje” aan dient te hangen. Verder wordt in die brief opgemerkt “Een woning met objectief waarneembaar slecht metselwerk (…) is minder waard. (…) Het lijkt [appellant] daarom redelijk een ex aequo bedrag terzake in redelijkheid en billijkheid toe te kennen van € 30.000,- (…)”.

16.4.2

Tot aan deze memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] als schadevergoeding steeds gevorderd de kosten die moeten worden gemaakt om de volgens hem onvakkundig uitgevoerde metselwerkzaamheden te herstellen (zie bijvoorbeeld nr. 6 memorie van grieven). [appellant] heeft hierbij met name gewezen op volgens hem “(gedeeltelijk) krom, gebogen en/of niet loodrecht” metselwerk (zie r.o. 4.11 tussenarrest 28 februari 2012). Het hof stelt voorop dat uit de woorden “met name” volgt dat sprake is van een enuntiatieve opsomming, zodat niet kan worden geoordeeld dat de vordering van [appellant] is beperkt tot een vergoeding van alleen die schade die is veroorzaakt door “(gedeeltelijk) krom, gebogen en/of niet loodrecht” metselwerk. Een vordering tot betaling van waardeverminderingsschade valt binnen het bereik van de stelling dat er onvakkundig zou zijn gemetseld, maar tot aan zijn memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] dergelijke schade niet gevorderd. Dit betekent dat er van moet worden uitgegaan dat [appellant] bij genoemde memorie zijn vordering heeft willen wijzigen. Hij vordert thans kennelijk de hiervoor in r.o. 16.3.4 genoemde schade en daarnaast, kennelijk gelet op het door de deskundige gegeven antwoord op vraag 5, schadevergoeding wegens waardevermindering van de woning wegens onvakkundig uitgevoerde metselwerkzaamheden.

Het hof leidt uit nr. 54 van de antwoordmemorie van [geïntimeerden c.s.] af dat zij geen bezwaren op de voet van art. 130 Rv heeft tegen deze eiswijziging, zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis. [geïntimeerden c.s.] betwist wel dat dergelijke schade aanwezig is.

Anders dan [appellant], leest het hof in het rapport van de deskundige niet dat het metselwerk zodanig van kwaliteit is dat een vordering wegens waardevermindering toewijsbaar is. De deskundige heeft immers op vraag 5 geantwoord dat over het algemeen kan worden gesteld dat de kwaliteit van het metselwerk acceptabel is en dat het metselwerk van de dagkanten bij de kozijnen in de buitengevel binnen de afwijkingsnorm blijft. Dat het voegwerk in de voorgevel volgens de deskundige matig tot slecht is, is niet relevant omdat [appellant] niet heeft bewezen dat dit voegwerk door [geïntimeerden c.s.] is verricht (zie r.o. 8.11 van het tussenarrest van 28 mei 2013). Dit betekent dat de vordering voor zover betrekking hebbend op de waardevermindering van het huis moet worden afgewezen.

16.5

Uit het vorenstaande blijkt dat de deskundige één (1) schadegeval heeft vastgesteld, en wel de muur die is geplaatst daar waar eerst een garderobe was getekend. In de brief van 24 april 2014 van de gemachtigde van [appellant] naar aanleiding van het conceptrapport, is aangevoerd dat er nooit een garderobe was voorzien. De deskundige heeft in zijn definitieve rapport vervolgens op pag. 8 vermeld dat de garderobe wel is getekend, maar dat hij niet heeft kunnen nagaan in welke fase van de bouw deze garderobe is vervallen. [appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht niet (wederom) gesteld dat oorspronkelijk geen garderobe was voorzien, zodat het hof het ervoor houdt dat hij het antwoord van de deskundige in het definitieve rapport dat er wel een garderobe was getekend, niet (langer) bestrijdt. Daarmee staat vast dat de betreffende muur niet op de oorspronkelijke tekening(en) heeft gestaan. Gelet op de brief van de raadsman van [geïntimeerden c.s.] van 27 maart 2014 naar aanleiding van het voorlopige deskundigenrapport aan de deskundige, waarvan die raadsman blijkens die brief een afschrift naar de raadsman van [appellant] heeft gestuurd, en het rapport van de deskundige waarin is vermeld dat een garderobe was ingetekend, maar dat de deskundige niet heeft kunnen vaststellen in welke fase van de bouw deze is vervallen, had het [appellant] al voordat hij zijn memorie na deskundigenbericht opstelde, duidelijk moeten zijn dat [geïntimeerden c.s.] van mening is dat ten tijde van het door haar verrichte werk aldaar door haar geen muur is gemetseld omdat er een garderobe was voorzien. Het was, gelet daarop, aan [appellant] om bij memorie na deskundigenbericht onderbouwd te stellen op welk moment die betreffende garderobe is vervallen, en wanneer daarvoor in de plaats is bepaald dat er een muur zal komen, waarbij hij ter onderbouwing bijvoorbeeld duidelijk had kunnen maken welke tekeningen hij precies aan de deskundige had verstrekt voor zijn rondgang (zie pag. 9 van het rapport) en welke daarvan al in deze procedure waren overgelegd. Nog niet overgelegde tekeningen had hij kunnen overleggen. [appellant] heeft echter ter zake niets aangevoerd noch overgelegd, waarmee hij de stelling van [geïntimeerden c.s.] dat door [geïntimeerden c.s.] een uitsparing was gemetseld voor een garderobe, welke uitsparing (of gat) is dichtgemetseld nadat [geïntimeerden c.s.] het pand had verlaten, onvoldoende heeft betwist. Het hof gaat er dan ook van uit dat de muur die is gemetseld op de plaats waar oorspronkelijk een garderobe was voorzien, niet door [geïntimeerden c.s.] is gemetseld, zodat de vordering van [appellant] wat dit betreft moet worden afgewezen. Het hof overweegt nog dat de eerder door het hof gegeven bewijsopdracht(en) hier niet aan af doen omdat die, wat dit betreft, betrekking hadden op metselwerk conform de bouwtekening(en) en het deskundigenonderzoek pas duidelijk heeft gemaakt dat er metselwerk is verricht dat kennelijk niet op die tekeningen was aangeduid.

16.6

Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de conventionele vordering van [appellant] terecht heeft afgewezen (zoals het hof de door de rechtbank gegeven niet-ontvankelijkverklaring leest) en dat hij in conventie terecht in de proceskosten gerezen aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] is veroordeeld. Gelet op de oorspronkelijke hoogte van de vordering van [appellant], heeft hij in het principaal appel te gelden als overwegend in het ongelijk gestelde partij, zodat hij in de proceskosten van dit hoger beroep, gerezen aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] moet worden veroordeeld. De vordering van [appellant] dat [geïntimeerden c.s.] moet worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellant] aan [geïntimeerden c.s.] heeft betaald op grond van het in reconventie gewezen vonnis, ligt als niet voldoende gemotiveerd weersproken voor toewijzing gereed. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de door [appellant] voorgebrachte getuige [getuige 2] voor een zo groot deel betrekking heeft op de vordering van [appellant], dat de taxe van deze getuige volledig voor zijn rekening moet blijven.

16.7

Het incidenteel appel is door [geïntimeerden c.s.] voorwaardelijk ingesteld met onder meer de voorwaarde dat het incidenteel appel moet worden behandeld indien de vordering van [geïntimeerden c.s.] in reconventie (ten dele) zal worden afgewezen. Gelet op r.o. 4.22.3 van het tussenarrest van 28 februari 2012 en r.o. 8.14 van het tussenarrest van 28 mei 2013 is die voorwaarde in vervulling gegaan, zodat het hof dit voorwaardelijk incidenteel appel zal beoordelen. In dit appel heeft [geïntimeerden c.s.] acht grieven voorgedragen. Alle grieven, behalve de vierde, hebben betrekking op de vordering van [appellant] die hiervoor door het hof is afgewezen. Gelet daarop heeft [geïntimeerden c.s.] geen belang bij een beoordeling van die grieven.

Met grief IV klaagt [geïntimeerden c.s.] over het oordeel van de rechtbank voor zover daarin haar vordering om [appellant] te veroordelen om de beslagkosten te betalen, is afgewezen. Die grief faalt alleen al omdat het hof in r.o. 4.22.3 van het tussenarrest van 28 februari 2012 en in r.o. 8.14 van het tussenarrest van 28 mei 2013 heeft geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerden c.s.] op grond waarvan kennelijk het beslag is gelegd zal worden afgewezen. Dit betekent dat het voorwaardelijk incidenteel appel wat dit betreft faalt. Het merendeel van de grieven van [geïntimeerden c.s.] is niet beoordeeld, zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat [geïntimeerden c.s.] in het voorwaardelijk incidenteel appel heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Het hof acht termen aanwezig, gelet op de inhoud van het merendeel van die grieven van [geïntimeerden c.s.], om geen proceskostenveroordeling uit te spreken in het voorwaardelijk incidenteel appel.

17 De uitspraak

Het hof:

in het principaal appel:

bekrachtigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis, met dien verstande dat het hof in het vonnis leest dat de vordering van [appellant] is afgewezen;

vernietigt het tussen partijen in reconventie gewezen vonnis en doet opnieuw recht als volgt:

wijst af de vordering van [geïntimeerden c.s.] en veroordeelt [geïntimeerden c.s.] om aan [appellant] terug te betalen de door [appellant] aan [geïntimeerden c.s.] betaalde bedragen ter zake de reconventionele veroordeling bedragende € 18.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2010 resp. 24 augustus 2010 tot aan die der algehele voldoening;

veroordeelt [geïntimeerden c.s.] in de in reconventie in eerste aanleg gerezen proceskosten, tot op heden begroot op € 452,-;

veroordeelt [appellant] in de aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] gerezen proceskosten van dit principaal appel, tot op heden begroot op € 3.690,- aan griffierecht, € 17.108,- aan salaris advocaat

en de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de proceskostenveroordeling;

in het incidenteel appel;

wijst dit appel af.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, C.N.M. Antens en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature